Kerk-zijn in coronatijd: dobberen of wind vangen?

GASTCOLUMN

Ds. Klaas Touwen


Daling in ledental, vermindering van inkomsten, afname van kerkelijke betrokkenheid en marginalisering van de kerk. Deze tijd van corona legt ontwikkelingen in de kerk bloot die al in gang waren, maar nu pas in volle omvang worden gezien. De crisis werkt als katalysator. De kerk als vereniging heeft averij opgelopen. Dobbert zij aan lager wal stuurloos rond of kan zij wind vangen, opleven, koers kiezen? Het wordt tijd om om te denken!

Zelfhandhaving en zelfbehoud zijn onze natuurlijke reacties in crisistijd. We hunkeren naar hoe het was als we ‘weer’… Als we elkaar ‘weer’ kunnen ontmoeten, als we ‘weer’ mogen zingen, als we ‘weer’ samen zijn, als we het Avondmaal ‘weer’ vieren. Maar hier valt iets bijzonders op: terwijl de reflex van zelfhandhaving en zelfbehoud als vanzelfsprekend de kerk als vereniging wil prolongeren, brengt ons verlangen ons terug naar de waarden van ontmoeting en diaconaat, lofzang en liturgie, gemeenschap en het sacramentele leven van de Kerk. Maar die zijn niet gebonden aan de kerk als vereniging. Die liggen ten grondslag aan alle vormen van kerk-zijn.

Aan vernieuwing toe
De kerk als vereniging is de vorm van kerk-zijn die ons het meest vertrouwd is: met ledenlijst, contributiesysteem en democratisch gekozen bestuur. Die kerkvorm staat onder druk, er vallen her en der gaten. Dat betekent niet de teloorgang van de Kerk, maar wel dat in de gemeenten die dit aangaat een bepaalde kerkvorm is uitgediend en aan vernieuwing toe is. Als alle beperkingen straks weer opgeheven zijn, kan de Kerk niet op dezelfde voet voort als wij voor covid-19 gewoon waren. Wij moeten leren omdenken.

De coronacrisis kan, zoals iedere crisis, ook werken als een kans. Een gelegenheid om wezenlijke vragen op een nieuwe manier aan de orde te stellen. Tomas Halik noemt dat een ‘kairos’. In een internationaal verspreid artikel rond Pasen 2020 (in Trouw verschenen, 8 april), verwoordt hij het zo:

Misschien zouden we de huidige onthouding van kerkelijke vieringen en het functioneren van de kerk, als ‘kairos’ moeten zien: een kans om tot stilstand te komen en tot een diepgaande reflectie vóór God en met God. Ik ben er zeker van dat de tijd gekomen is om te ontdekken hoe we het pad van de hervorming verder kunnen bewandelen. Dat betekent niet dat we moeten proberen terug te keren naar een wereld die niet meer bestaat, of dat we ons vertrouwen stellen op hervormingen in de structuur van de kerk. Het betekent: een wending naar het hart van het evangelie, de diepte in.

Daartoe zijn twee denkwegen te bewandelen, die van verbinding (connectedness) en verdieping (rootedness). Verbinding is een sleutelwoord in de huidige cultuur. De coronacrisis heeft veel verbinding teweeggebracht, ook tussen Kerk en samenleving. Waar die verbinding niet ontstond was dat een teken aan de wand: is onze gemeente zover van haar context vervreemd, dat zelfs in deze crisis kerk en dorp elkaar niet weten te vinden? Het zoeken en leggen van verbinding wordt verhelderd door de praktische theologie. Verdieping richt zich niet op de breedte maar put uit de bron, delft eigenheid op, verdiept zich in de levende traditie. Waar komen we vandaan (historische theologie) en wat is ons te hopen gegeven (systematische theologie)? Verdieping is geen permanente diepzinnigheid maar wordt gezocht omwille van een noodzaak, een urgentie die is ingegeven door de actualiteit. Ook hier spreekt dus de context helemaal mee. Voor de liefhebbers een wiskundige formule: wat het omdenken oplevert, de impact (I), is de vermenigvuldiging van verbinding (B) met verdieping (D): I = B x D.

Terug naar onze missie
In beleidsplannen worden ze ontvouwd: de visie en de missie van de gemeente. Maar dat zijn heel verschillende grootheden. Een visie is wat de gemeente zelf ontwikkelt. Zij is het subject van haar eigen visie: dit is ons beeld van de toekomst, hier willen we over drie à vijf jaar uitkomen, wij hopen tegen die tijd op deze manier van betekenis te zijn voor onze omgeving. Je kunt er vragen bij stellen:

  • Hoe solide is dat ‘wij’? Wordt de visie breed gedragen? Welk proces van bewustwording is eraan voorafgegaan? Van welk bijbels visioen is deze visie een concretisering?
  • Hoe inclusief is het ‘wij’? Betreft het de kerkenraad, het kerkelijk kader, de gemeente, het dorp? Of staat er stiekem een ‘zij’ tegenover? Is het een ‘wij’ dat zich (bewust of onbewust) tegen anderen afzet?
  • Hoe beweeglijk is de visie? Met de voorlopigheid van drie à vijf jaar of in beton gegoten? Is de visie een lokkend perspectief of een standpunt? Word je er warm of koud van?

Een missie is niet iets wat je zelf bedenkt. Daar word je in gesteld! Je hebt je missie niet voor het uitzoeken, je wordt er gehoorzaam aan, het is je opdracht en enige bestaansreden. Je vindt jezelf erin terug. In kerkelijke beleidsplannen wordt de missie dikwijls het meest theologisch geformuleerd, maar je kunt je missie ook op het spoor komen met de vraag: wat zou er zonder onze gemeente kwijtraken of verloren gaan?

Die vraag is verhelderend, want het is een vraag die tot bescheidenheid noopt. Zoveel merkt onze omgeving nu ook weer niet van ons: rustige buren, die hooguit wat parkeeroverlast geven. Daarnaast is het een gewetensvraag die de blote feitelijkheid overstijgt: de vraag maakt je attent op wat belangrijk is, ook al steek je er nu geen vinger naar uit. Ook is het een vraag die je op bondgenoten wijst, want je bent kennelijk niet de enige die deze waarden hooghoudt.

De methode is de wijze waarop een gemeente haar missie gestalte geeft. Meestal door kerkdiensten te beleggen, vaak ook door te vergaderen. Het is de manier waarop in een gemeente (met of zonder visie) haar activiteiten zijn ingericht. We zijn eraan gewend geraakt. Missie en visie komen uit het theologisch vocabulaire (Latijn), methode heeft dezelfde klassieke achtergrond: van meta ‘naar’, ‘achterna’ + hodos ‘weg’ (Grieks). Een methode is ‘een geijkte manier van handelen’, ‘de beproefde ‘aanpak’, ‘strijk en zet deze handelwijze’, ‘vast pandoer’. De tragiek achter deze mooie woorden is dat missie en methode vaak door elkaar worden gehaald . Alsof de Kerk er is om kerkdiensten te houden en notulen, notities en nota’s af te scheiden. Daarom: terug naar onze missie!

Omzien naar elkaar
Ondertussen heeft deze pandemische tijd ertoe bijgedragen dat we het onderscheid tussen missie en methode scherper zijn gaan zien. Meteen wierp het omdenken (van methode terug naar missie) zijn vruchten af. Kerkdiensten bleken ook als podcast te kunnen, huisbezoek werd tuinbezoek of wandelpastoraat, kringwerk ging door als zoommeeting, het koffiedrinken na de dienst vond plaats in breakout rooms. Het kerkgebouw ging vaker open, niet alleen om kerkdiensten te vieren, maar ook als stilteplek en pleisterplaats. Bij gemis ondervonden we hoe belangrijk ritualiteit is. Dat als je elkaar niet kunt aanraken, het geloof binnen je eigen anderhalve meter zich toch lichamelijk verankert door kaarsjes aan te steken, te gaan staan bij de lezing van het evangelie, te knielen bij de voorbede, je te bekruisen bij de zegen. Wie had dat gedacht? Zelden zo gehunkerd naar het sacrament van brood en wijn. In tijden van corona bleek dat pastoraat meer inhoudt dan het brengen van huisbezoek. Iets anders bleek nodig: het vestigen van een cultuur van aandacht en omzien naar elkaar. Telefooncirkels werden aangelegd, hulp (vraag en aanbod) en zorg vereisten coördinatie. Welzijnsorganisaties maakten graag gebruik van de kerkelijke infrastructuur. Kerkelijke post werd niet meer binnenkerkelijk rondgebracht, maar huis aan huis bezorgd, geadresseerd ‘aan de leden en de buren’ van de gemeente, althans in minder uitgestrekte dorpen.

Missio Dei
Het spreken over de missie van een gemeente, of in bredere zin over de missie van de Kerk, wordt omvat door de Missio Dei, de zending die van God uitgaat en waaraan Hij zelf deelneemt. Het centrale gegeven is dat Hij zijn Zoon heeft gezonden. In Jezus’ woorden komt deze zinsnede het vaakst voor in het Johannesevangelie: ‘Hij die mij gezonden heeft’, maar – opmerkelijk – deze zegswijze wordt ook in de synoptische evangelies gevonden. De Missio Dei is de kern van de theologie van het Nieuwe Testament. Dat blijkt uit die veelheid van uitspraken in het Johannesevangelie, te beginnen met een logion van Johannes de Voorloper: ‘Nog wist ik niet wie Hij was, maar Hij die mij gezonden heeft om met water te dopen, zei tegen mij: “Wanneer je ziet dat de Geest op iemand neerdaalt en blijft rusten, dan is dat degene die doopt met de heilige Geest”’ (Johannes 1,33). De andere uitspraken zijn alle van Jezus zelf: ‘Hij/Hem/de Vader die mij gezonden heeft’ (Johannes 4,34; 5,24.30.37; 6,38v.44; 7,16.29v.33; 8,16.18.26.29; 9,4; 12,44v.49; 13,20; 15,21; 16,5; 17,18; 20,21)

Dat blijkt ook uit de overeenstemming tussen het Johannesevangelie met de synoptische evangelies: ‘Wie in mijn naam één zo’n kind bij zich opneemt, neemt mij op; en wie mij opneemt, neemt niet mij op, maar hem die mij gezonden heeft’ (Marcus 9,37). ‘Wie jullie ontvangt ontvangt mij, en wie mij ontvangt ontvangt hem die mij gezonden heeft’ (Matteüs 10,40). ‘Wie dit kind in mijn naam bij zich opneemt, neemt mij op; en wie mij opneemt, neemt hem op die mij gezonden heeft’ (Lucas. 9,48), met als keerzijde: ‘Wie naar jullie luistert, luistert naar mij, en wie jullie afwijst, wijst mij af. En wie mij afwijst, wijst hem af die mij gezonden heeft’ (10,16). De johanneïsche variant is: ‘Ik verzeker jullie: wie iemand ontvangt die door mij gezonden is ontvangt mij, en wie mij ontvangt ontvangt hem die mij gezonden heeft’ (Johannes 13,20)

In deze logia is telkens sprake van een dubbele zending. De zending van de Zoon door de Vader valt samen met de zending van een kind/jullie/iemand door de Zoon. Het is één doorlopende beweging: wie het kind/jullie/iemand door mij gezonden ontvangt, ontvangt de Zoon, ontvangt de Vader. De zending gaat uit van de Vader, Hij zendt de Zoon, de Zoon zendt het kind/jullie/iemand. Dat zijn geen afzonderlijke trajecten, er is niet een punt aanwijsbaar waar de zending van de een ophoudt en die van de ander begint. Het is alles Gods initiatief en ons mandaat, bekrachtigd door de Geest: ‘Later zal de pleitbezorger, de heilige Geest die de Vader jullie namens mij zal zenden, jullie alles duidelijk maken en alles in herinnering brengen wat ik tegen jullie gezegd heb’ (Johannes 14,26). ‘Wanneer de pleitbezorger komt die ik van de Vader naar jullie zal zenden, de Geest van de waarheid die van de Vader komt, zal die over mij getuigen’ (15,26). ‘Werkelijk, het is goed voor jullie dat ik ga, want als ik niet ga zal de pleitbezorger niet bij jullie komen, maar als ik weg ben, zal ik hem jullie zenden’ (16,7). De wind steekt op.

Getuige
De bijbehorende misvatting is dat wij die missie in de rug hebben. De zending ging van God uit, ooit. Pasen en Pinksteren zijn ook al van lang geleden, voltooid verleden tijd. De zending ligt achter ons, nu zijn wij aan de beurt om ‘het geloof uit te dragen’ (zoals je een overledene uitdraagt), of om Christus te vertegenwoordigen bij de mensen. In menig beleidsplan staat dat de gemeente het als haar opdracht ziet om ‘Jezus Christus op eigentijdse wijze present te stellen’. De Zoon is dan een historische categorie: ‘Ons voorbeeld is Jezus’. Van bovenstaande beloften dat de Vader/de Zoon de Geest zal zenden, hebben wij slechts ‘in herinnering brengen’ onthouden, maar niet dat het in de toekomende tijd staat. Een vergissing. In werkelijkheid is, zodra je door God gezonden op weg gaat, de eerste die je tegenkomt God zelf. Niet mijlenver achter je, maar voor je. Hij wacht je op, Hij is alvast begonnen (van voor de grondlegging der wereld). Hij doet zijn werk, wij zijn er getuige van. Zoals ik graag zeg: ‘God bij de mensen brengen, is water naar de zee dragen’, Hij is er al. In iedere ontmoeting is Christus de derde in het spel (Lucas 24), met eerbied en ontzag word je zijn tegenwoordigheid gewaar. Jij komt het geloof niet brengen. Het is er al.

Dikwijls wordt ‘getuige zijn’ verstaan als: vertellen wat je hebt meegemaakt, een onwetende laten delen in wat jij al weet. ‘Getuigen van Jezus’ zou dan betekenen: jij bent bevoorrecht, jij bent ingevoerd in het geloof dat voor die ander nog een onbekend en onontgonnen gebied is. Jij staat wat dat betreft op voorsprong. Maar als Jezus zegt: ‘Jullie zullen mijn getuigen zijn’, doet Hij geen beroep op wat je al lang meent te weten of wat je hebt meegemaakt, maar belooft Hij dat je iets zult meemaken wat je nog níet weet. Je wordt namelijk getuige van hem, van wat hij op het punt staat te doen. Daar heb je geen idee van. Wat is dat, ten hemel varen en zitten aan Gods rechterhand? Daar weten wij niets van, maar wij stamelen: ‘Er wordt geregeerd!’ (de laatste woorden van Karl Barth). En wij belijden: ‘Jezus is Heer’. Wij geloven in zijn koninkrijk. En als het er niet is, bidden wij er des te meer om. De Geest is niet een wind die al eeuwen is geluwd. Zij is de wind die draait en waait waarheen zij wil.

Geen streepje voor
Jezus belooft: ‘Jullie zullen mijn getuigen zijn.’ Dat zet ons niet terug in een verleden, waar wij van alles van weten. Nee, het richt ons op de toekomst waar wij nog niets van weten, maar wij zullen getuige zijn van alles wat hij doet: vergeving, verzoening, mededogen, grote liefde, zijn heerschappij. Ja, dat je er maar lang getuige van mag zijn! Met andere woorden: als Jezus je toezegt dat je zijn getuige zult zijn, doet Hij geen beroep op het bekende, wat je inmiddels wel weet. Nee, Hij doet een beroep op het onbekende, waar je niets van weet. ‘Jullie zullen mijn getuigen zijn.’ Met die belofte worden wij tijdgenoot van hem, niet in de verleden tijd, maar vandaag en morgen. Hij is de Heer van de toekomst.

Als je daarvan deelt met anderen, heb je geen enkel streepje voor. Jij immers hebt er geen idee van wat Christus voor die ander zal betekenen. Of hoe Hij voor die ander Licht en Leven zal zijn. Nee, daar weet jij niets van. Dat is iets tussen de Heer en hem of haar. Daar ga jij niet over. Je staat op heilige grond en trekt je sandalen uit en betreedt een onbekend gebied. Christus heeft oog voor die ander en jij bent er getuige van! Een wereld gaat voor je open. Een getuige weet van te voren niet waarvan hij getuige zal zijn. Wie dat op voorhand wel meent te weten, is een onbetrouwbare getuige, want hij heeft alles al ingevuld en ingekleurd. Hij heeft de dingen al toegebogen naar zijn eigen denkbeelden. Nee, een betrouwbaar getuige staat open en kijkt zijn ogen uit. Christus heeft het beloofd: ‘Jullie zullen mijn getuigen zijn!’ ‘Getuigen’ is een zoekontwerp waarmee wij hopen op God en zijn rijk verwachten: ‘Moge de God van onze Heer Jezus Christus… de ogen van uw hart verlichten, zodat u ziet hoe groot de hoop is waartoe hij u roept’ (Efeziërs 1,17v).

Nogmaals Halik:

Misschien staan de lege kerkgebouwen wel symbool voor de leegte in de kerken. Als de kerk geen serieuze poging waagt om de wereld een compleet ander gezicht van het christendom te laten zien, zal leegte de toekomst van de kerk zijn. We hebben ons te veel bezig gehouden met het bekeren van ‘de wereld’, en minder met het bekeren van onszelf. Dat bekeren betekent niet simpelweg ‘onszelf verbeteren’, maar een radicale verandering van een statisch ‘christen zijn’ in een dynamisch ‘christen worden’.

Kwestie van vertrouwen
Omdenken is een begin maken met de beweging van christen zijn naar christen worden, van strijk en zet deze methode naar de achterliggende missie, van onze angstige reflexen naar een gedeeld verlangen, van de waarheid in pacht hebben naar de waarheid als zoekontwerp, van weten naar ontmoeten, van getuigen naar getuige zijn, van de uit het hoofd geleerde elevator pitch naar getuigenis afleggen van wat je ziet en hoort: ‘Want wat je moet zeggen, zal je op dat moment worden ingegeven. Jullie zijn het immers niet zelf die dan spreken, het is de Geest van jullie Vader die in jullie spreekt’ (Matteüs 10,19v). Geloven is een kwestie van vertrouwen. De Kerk kan niet alle kanten op. Zij beweegt mee met de Geest en stuurt op windrichting en stormkracht.

Ds. Klaas Touwen

Predikant Protestantse Gemeente Deil & Dorpskerkambassadeur voor de provincies Noord-Brabant, Limburg, Zeeland en Zuid-Holland


bron: Protestantse Kerk