Ooit was ik een boom

COLUMN

Wilma Beukhof


Ooit was ik een boom. Samen met vele anderen stond ik in een bos. We groeiden naar de hemel, we konden niet anders, daar waren we immers voor geschapen! Maar op een dag kwamen er mannen met bijlen. Een voor een werden we bekeken. We maakten ons groot en wuifden met onze takken in de wind. Wie zou het mooiste zijn? Wie zou er uitgekozen worden? Ik mocht mee, mijn buurman ook, en een eindje verderop nog een boom, en weer iets verder nog een paar. Wat zou ons nieuwe leven ons brengen?

Ik heb gehoord dat mijn buurman in stukken is gezaagd en een voerbak voor de dieren werd. Ergens in Bethlehem, als dat je iets zegt. Je zou toch zeggen dat zulke mooie bomen als wij een betere toekomst zouden krijgen. Eigenlijk horen we in paleizen, of in ieder geval huizen om de mensen beschutting te geven. Maar een voerbak! Het gerucht gaat, dat hij op een nacht zelfs als wiegje heeft gediend, voor een kind dat daar werd geboren. Nou, vooruit, dat is dan nog net iets beter dan als voerbak. Maar ja, dat is al meer dan dertig jaar geleden. En hij moet niet denken dat hij beter is dan een andere boom omdat hij kletst over engelen die zongen!

Zelf ben ik tot planken gezaagd, stevige, lange planken. Sommige ervan zijn in huizen beland, bij rijke, voorname mensen. Goed terechtgekomen, noemen ze dat. Maar in mij zat een grote knoest, en daarom mocht ik niet in een huis. Mijn knoest werd eraf gezaagd, en toen was ik te kort geworden. Ik werd naar een opslagplaats gebracht en eergisteren ben ik eruit gehaald. Ik was een beetje bang voor wat er zou gebeuren. Misschien werd ik wel een vuur om de mensen warmte te geven! Maar nee, ik werd naar een groot huis gebracht. Daar was een man die onder het bloed zat. Hij had wat doorntakken op zijn hoofd. Zou dat niet zeer doen? Toen ik in het bos stond, stonden er ook wat doornstruiken rond onze voeten, en die prikten gemeen.

Ik werd op zijn rug en armen vastgebonden, en hij moest toen een eind lopen, de stad uit. Nou ben ik altijd al een stevige boom geweest, en dus echt niet de lichtste. De man viel dan ook een paar keer en op een goed moment werd ik van zijn rug afgehaald. Iemand anders ging het overnemen. De man die mij overnam mopperde, maar het hielp niet. Tja, ik heb geen pootjes, iémand moet mij toch dragen!

Buiten de stad ging het heuvelop. “Naar Golgotha, naar Golgotha!” riepen de mensen. Ze drongen om ons heen om alles maar goed te kunnen zien. Toen we bovenop de top waren aangekomen, werd ik weer van de man zijn rug afgehaald. Hé, daar was die andere man, met dat bloed en die doorntakken weer! Zijn handen werden aan mij vastgespijkerd, en toen werd ik omhoog gehesen, naar een lange paal en daaraan vastgemaakt. Wat krijgen we nou, dat doet toch zeer?! De voeten van de man werden aan de paal vastgespijkerd, en er werd zelfs een plankje boven zijn hoofd vastgemaakt. De mensen lazen het elkaar voor: “Jezus, de Nazarener, de koning van de Joden.” Huh, een koning?

Naast ons, aan beide kanten, zag ik nog een paar van die kruisen staan, met aan ieder een man. Zouden dat ook koningen zijn? Maar koningen zitten toch op gouden tronen? Die hangen toch niet zomaar in hun blootje aan een kruis? Die van mij was wel een aparte hoor. De andere twee hingen daar te vloeken en te schelden. Blijkbaar waren zij geen koningen, want ze vonden dat de mijne hen van het kruis af moest halen. “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.” Blijkbaar had mijn koning een vader. Die zou wel niets meer met hem te maken willen hebben, anders zou hij hem er toch wel afhalen. Zo te horen dacht hij ook dat hij er af kwam, want hij zei tegen een van die andere kruishangers, die een beetje gedimd had en zelfs de andere tot de orde riep, dat hij die dag nog met hem in het paradijs zou zijn. Hoe dan?

Weet je wat zo gek was? Midden op de dag werd het ineens donker. De koning vond dat ook niet fijn, denk ik, want hij riep: “Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?” En toen werd het weer licht. Zou er iets gebeurd zijn in die tijd? Hij zei namelijk daarna dat het volbracht was. Hoe kon dat nu, hij was het kruis niet af geweest! En daarna stierf hij, met een avondgebedje van de kinderen op zijn lippen. Er kwamen vrienden die hem van mij hebben losgemaakt en weggebracht.

Wat een rare vrijdag was dat! Eerst lig je in de opslagplaats, dan word je door verschillende mensen gedragen, dan wordt er iemand aan je opgehangen en gebeuren er allemaal vreemde dingen. Ik bedoel maar, normaal wordt het toch niet midden op de dag urenlang donker! Die man zou een koning zijn. En nu hang ik daar nog steeds aan die paal en het is al lang donker. Gisteren was het sabbat, en het is nu nog heel stil op straat. Maar hé, ik zie een stukje hiervandaan, zo ongeveer waar ze die koning begraven hebben, een licht uit de hemel komen. Zou… zou dat een engel zijn? Hij zingt niet. Maar koningen hebben toch niets met engelen te maken, dat is toch meer iets voor God? Zou die man dan… God zijn geweest?

Wilma Beukhof, 26 maart 2021