Psalm 121

MET PSALMEN DE CRISIS DOOR

Ds. Fokko F. Omta


Mijn oog ziet naar de berg – Psalm 121

Ik sla mijn ogen op naar de bergen
van waar komt mijn hulp?
Mijn hulp komt van de Heer,
die hemel en aarde gemaakt heeft.
Hij zal je voet niet laten wankelen,
hij zal niet sluimeren, je wachter.
Nee, hij sluimert niet, hij slaapt niet,
de wachter van Israël.De Heer is je wachter,
De Heer is de schaduw aan je rechterhand:
overdag kan de zon je niet steken,
bij nacht de maan je niet schaden.
De Heer behoedt je voor alle kwaad,
Hij waakt over je leven,
de Heer houdt de wacht
over je gaan en je komen
van nu tot in eeuwigheid.

Als je naar deze berg kijkt, geeft het je dan een gevoel van vertrouwen en toevlucht? Óf boezemt hij juist ontzag in en een gevoel van gevaar: daar kom ik nooit overheen? In psalm 121 speelt vooral het tweede gevoel mee. De dichter is een pelgrim op weg naar Jeruzalem of voor mijn part Santiago. En nu ziet hij (of zij) een hoog bergmassief voor zich oprijzen en vraagt zich in bange gemoede af: hoe kom ik daar in Godsnaam een beetje knap overheen. De bergen staan symbool voor gevaar, problemen, crisis. Het zijn dreigende of niet te nemen obstakels die jou de weg versperren en je zomaar kunnen vermorzelen. Maar gelukkig weet de dichter dat God nabij is, als zijn wachter. De Heer is als een schaduw aan zijn rechterhand, zodat geen zon hem kan steken. En de maan ’s-nachts zal hem niet gek maken. Want de Heer is zijn beschermer tegenover alle gevaren van de berg.

Maar als ik nu zeg dat de berg die is afgebeeld de Olympus is waar in de Griekse mythologie de goden woonden. Is die berg dan nog steeds alleen bedreigend. Nog steeds een gevaarlijk obstakel? Misschien komt het wat dichterbij als we ons de Bijbelse godsberg Horeb voorstellen waar Mozes in zijn eentje naar boven gaat. Hij stijgt dan dus omhoog naar de Heer die – volgens ps.121 – zijn wachter is, zijn verkoelende schaduw. Op de berg ontmoet hij de Heer die hem behoedt voor alle kwaad, en die waakt over zijn leven én over dat van zijn volk. Als dat zo is, dan is die berg geen obstakel, noch een bedreiging, maar veeleer een rustplek om God te zoeken en vinden. De berg staat nu niet tegenover God, maar is eerder de plek waar God op aarde verblijft. Mooi toch?! Op die berg, daar wil je wezen!

Maar nu maak ik het nog een stapje ingewikkelder, want als Mozes in de exodusverhalen de berg bestijgt, dan wil je daar helemáál niet wezen! Want het is één en al donder en bliksem en zwarte wolken rond die berg. En het volk beneden kan beter op zijn tellen passen en een beetje uit de buurt blijven, anders zal het ze lelijk opbreken. Het lijkt erop dat God’s aanwezigheid en nabijheid op de berg niet ongevaarlijk zijn, hetgeen tot uiting komt in die angstwekkende natuurverschijnselen, die typerend zijn voor hooggebergtes en kennelijk soms ook voor God. Het resultaat is dat God niet alleen de lieflijke wachter en behoeder is, niet alleen de zachte ‘vader’ die je op zijn pantoffels alles na komt brengen wat je slordig had laten liggen. Maar Hij kan ook behoorlijk uit zijn slof schieten, die het volk drastisch decimeert nadat ze zich hebben geprostitueerd voor het Gouden Kalf. Zeker, God is een liefhebbende vader of moeder, zie zorgt en koestert. Maar juist liefhebbende ouders zullen soms ook strikte en stevige grenzen stellen aan hun (niet altijd even) lieve kinderen.

Kortom, als ik mijn ogen opsla naar de bergen waar God woont  … en ik vraag om hulp: ben ik dan het meest gediend met een aai over mijn bol? Of beter geholpen met een tik op mijn vingers. Beide kanten komen samen in het oude Engelse woord voor troosten/bemoedigen: to ‘comfort’. Ooit zag ik in het British Museum een onbekend schilderij van ene King George, hoog te paard, die met een lans zijn voetvolk in de billen prikt. De titel van het kunstwerk: King George comforts his soldiers.

Hart.groet,  ds. Fokko F. Omta
(f.omta@protestantsekerk.nl)