Psalm 22

MET PSALMEN DE CRISIS DOOR (3)

Ds. Sieb Lanser

Beste gemeenteleden,

In zijn boekje over Job schrijft ds. Wim van der Zee dat schreeuwen naar de hemel rechtzinniger kan klinken dan de mooiste kerkliederen. Er zijn psalmen waarin dat gebeurt.
Er is niets mis met klagen, ook niet met klagen tegen God. Ik ontmoet wel eens gemeenteleden die vinden dat dat niet mag, of die zich schuldig voelen wanneer ze toch een klacht uiten naar God toe. U kent die woorden misschien wel: ‘niet klagen maar dragen en bidden om kracht’.
In onze dagen van coronacrisis klinkt de klacht ‘Waarom?’ ook regelmatig. En soms wordt het ook een vraag, een klacht, gericht aan God. Zoals het nu is, zo zou het leven toch niet mogen zijn. Dit is toch geen leven naar Gods bedoeling? Gelukkig zijn velen wel gaan inzien dat het lot niet zomaar samenvalt met God.

Psalm 22 begint met een hartverscheurende klacht: Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten? In je wanhoop, je ontreddering, je eenzaamheid, kun je je ook door God verlaten voelen, juist nu je Hem zo nodig hebt.
Deze psalm is bij ons vooral bekend geworden als de psalm van Goede Vrijdag. Jezus roept die woorden aan het kruis: Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten? Als je de psalm leest, komt Jezus’ leven(seinde) ermee overeen. Het kan zijn dat de evangelist Matteüs Jezus deze woorden in de mond heeft gelegd. Maar het kan ook heel goed zijn, dat Jezus zichzelf in deze psalm heeft herkend; hij leefde als Jood met de psalmen van zijn volk. Hij zal ze geleerd hebben, thuis en in de synagoge.

Als je gedurende je leven psalmen hebt gehamsterd, dan kun je uit die voorraad putten op allerlei momenten in je leven, ook als je aan de grens van je leven bent gekomen. In de paaswake lezen we het verhaal van de vrienden van Daniël in de vurige oven (Daniël 3) en zingen we ‘het lied van de drie mannen in het vuur’ (lied 154b). Blijven zingen, hoe groot de crisis ook is. Maar soms kun je niet zingen, wordt je de adem benomen, soms letterlijk als je zuurstof nodig hebt of aan de beademing ligt op de intensive care. Ik vind zo mooi wat er staat in het tweede couplet van lied 657:

Als is mijn stem gebroken,
mijn adem zonder kracht,
het lied op andere lippen
draagt mij dan door de nacht.

Er zit in psalm 22 een merkwaardige ‘knik’. Na alle klachten klinkt in vers 22 U geeft mij antwoord, en dan gaat het verder met een lofzang. Heeft Jezus met heel deze psalm geleefd? Niet alleen met de klacht van de Godverlatenheid, maar ook met het vertrouwen dat God hem zou antwoorden? Kunnen ook wij zingen met vertrouwen dat we niet uit Gods hand zullen vallen? Letterlijk zingen ‘met overgave’.

In een overweging bij psalm 22 geeft Sytze de Vries een citaat uit het boek Over troosten en verdriet van Wim ter Horst: ‘Samen zingen is het meest hartverscheurende spel dat mogelijk is. Door samen te zingen over lief en leed, vreugde en verdriet, geborgenheid en verlatenheid, uitzicht en wanhoop, kán men het leedgevecht voeren op het niveau waar het hoort. Alleen het hymnische is wijd genoeg om troostzoeker en troostbieder en de hele werkelijkheid te omvatten. Er zijn miljoenen mensen die na de basisschool nooit meer zingen. Alleen al daarom zou je iedereen moeten aanraden naar de kerk te gaan, of terug te gaan.’
Het is dit jaar anders dan anders, maar het zingen in de kerk gaat door. De klacht van Goede Vrijdag, de stilte van Stille Zaterdag en de lofzang van Pasen. Ik wens ons allen gezegende dagen.

Met een hartelijke groet,
Sieb Lanser


Het beklag van God / de mens

In de liturgie van Goede Vrijdag heeft van oudsher het beklag van God een plaats. God bevraagt de mens kritisch wat hij heeft gedaan en gelaten.
De mens kan ook zichzelf kritisch onder ogen komen. Ter overdenking op deze dag een tekst van Hein Stufkens:

Waar was ik, Heer,
Toen de vluchtelingen verdronken voor onze kusten?
Toen elke dag duizenden op nabije continenten
Stierven van de honger,
Toen kinderen genadeloos werden uitgebuit,
In fabrieken en bordelen,
Toen we aids, malaria en melaatsheid
Maar lieten voortwoekeren in de wereld,
En we de doden hun doden lieten begraven?
Waar was ik die nacht?

Waar was ik, Heer,
Toen we Moeder Aarde vergiftigden,
De luchten verduisterden en het leven in de zeeën verstikten,
Toen miljoenen dieren werden gemarteld en geslacht, elke dag,
Toen de dagen van de walvis, de olifant en de tijger waren geteld,
Toen zelfs de bijen het zoete der aarde niet meer konden vinden?
Waar was ik die nacht?

Waar was ik. Heer,
Toen in ons midden de zwakken en de zieken
Niet langer werden ontzien,
Toen de eenzamen aan hun lot werden overgelaten,
Toen de barmhartigheid het verloor van de angst en de hebzucht.
Waar was ik toen ik als stille getuige mijn mond hield,
En krampachtig mijn hart sloot voor de mens die mijn naaste was?
Waar was ik die nacht?