Psalm 138

MET PSALMEN DE CRISIS DOOR

Ds. Fokko F. Omta


Het adres en de inhoud van mijn bidden – Psalm 138

Ik wil u loven met heel mijn hart,
voor u zingen onder het oog van de goden,
mij buigen naar uw heilige tempel,
uw naam loven om uw liefde en trouw.
grote dingen hebt u beloofd, tot eer van
uw naam;
toen ik u aanriep, hebt u geantwoord,
mij bemoedigd en gesterkt.

Deze week sprak ik iemand die wel enige moeite heeft met dit lofgebed. En die moeite betreft niet zozeer de inhoud – het gaat immers om liefde en trouw, en ook bemoedigd worden en gesterkt – nee, de moeite betreft de adressering: tot Wie bid ik? Of tot Wat richt ik mij? In de liturgie wordt God dikwijls aangesproken als ‘Eeuwige’, of gewoon als ‘God’. Of je neemt je toevlucht tot abstracte benamingen zoals ‘Grond van het Bestaan’, ‘Bron van Leven’ of ‘Onuitputtelijke Liefde’. Maar ja, het is lastig praten met een abstractie. Onwillekeurig schakel ik vaak zo weer terug naar de tweede persoon. Ook al denk ik niet dat God echt een persoon is zoals wij, een individu die ergens resideert: toch richt ik me tot hem of haar alsof dat wél zo is. “Het is bij wijze van spreken dat ik me in persoonlijke termen tot U richt” schrijft Klaas Douwes. Of Bram Moerland:

Bron van Zijn, die ik ontmoet in wat mij ontroert,
Ik geef u een naam opdat ik u een plaats kan geven in mijn leven.
Bundel uw licht in mij – maak het nuttig
.

Kortom, je mag best je twijfels hebben of er wel echt een individu-achtig Godspersoon achter het wolkendek schuilgaat, om hem toch te gebruiken als adres. Als adres van …? Precies! Van wat eigenlijk!? Dat brengt ons tot de inhoud van mijn bidden.

Daar gaat het toch eigenlijk om: de gevoelens die in mij opwellen, de intenties die me bezig houden. Met welke verlangens en angsten loop ik rond? Wat voor hoop en plannen koester ik van binnen? Dat alles vormt de inhoud van mijn bidden, van mijn zuchten of stil overpeinzen. En dat is toch het wezenlijke dat telt. Voor de Psalmdichter spelen dan twee belangrijke motieven mee. In de tweede strofe noemt hij de “koningen” op aarde, de machthebbers. En zijn bede is dat zij de ‘wegen van de Heer bezingen’ en zelf toepassen. De Heer, die hoogverheven is én: “die omziet naar de nederige en de hoogmoedige doorziet”. Daar kunnen Aleksandr Loekasjenko en bij tijd en wijle wij allemaal wel iets van leren.

Naast zorg om de wereld en haar onrecht, is de laatste strofe een uiting van vertrouwen:

Al is mijn weg vol gevaren, u houdt mij in leven …
u wilt mij altijd beschermen … uw trouw duurt eeuwig.
Laat het werk van uw handen niet los.

Een uiting van vertrouwen, dat iets heeft van ‘fluiten in het donker’ en tegelijk een hartstochtelijk verlangen naar iets of liever Iemand die dat vertrouwen ondersteunt. Mooi verwoord door Eykman: Wij weten God, het is vaak geklodder, en wij mensen modderen maar wat aan … toch moet u daarom niet afhaken, dat kan u niet maken, dan gaat ’t fout. U kan ons maken en breken, maar breek toch niet met ons!

Ds. Fokko F. Omta
(f.omta@protestantsekerk.nl)