Psalm 145

MET PSALMEN DE CRISIS DOOR

Ds. Harmen de Vries


Psalmoverdenking: Psalm 145

De Heer is dicht bij wie Hem aanroept,
bij ieder die Hem aanroept in waarheid.
(Psalm 145:18)

Psalm 145 is een waar kunstwerk. Het is een alfabetische psalm. Het eerste vers begint met de eerste letter van het Hebreeuwse alfabet, het laatste vers met de laatste. Van A tot en met Z bezingt de psalm Gods grootheid en goedheid.
Eén letter ontbreekt: de Hebreeuwse ‘n’. Het vers dat daarmee zou moeten beginnen mist in de Hebreeuwse Bijbel, maar is wel aanwezig in de Griekse vertaling, mogelijk achteraf gecreëerd om het geconstateerde gat te vullen.
Het hart van de psalm wordt gevormd door de ‘k-l-m-verzen’ 11, 12 en 13. Zij bezingen de grootheid van God in zijn hoedanigheid van Koning, mèlèk in het Hebreeuws, drie opeenvolgende medeklinkers, waar de klinkers bij moeten worden gedacht: m-l-k, precies het omgekeerde van de k-l-m-structuur. Dat de lof om Gods koningschap het kernmotief van de psalm vormt, blijkt ook uit het openingsvers, dat aan het begin reeds de toon zet: ‘Ik zal U verhogen, mijn God, o Koning!’

Wat is er zo bijzonder aan het koningschap van God, dat we Hem daarom uitvoerig zouden prijzen? Is koning-zijn niet slechts een representatieve functie op de achtergrond van het maatschappelijk gebeuren, een functie die als het goed is het volk samenbindt, maar verder slechts weinig invloed heeft op het leven van alledag?
Zo mag het werken in hedendaagse constitutionele parlementaire monarchieën, maar zo werkte het niet in Israël. Daar stond de koning – de goéde koning – als stadhouder van de hemelse Koning in het midden van zijn volk om actief over het recht van zijn onderdanen te waken: de maatschappelijk zwakken te steunen en degenen die hen verdrukten de mond te snoeren. ‘Hij zal de redder zijn der armen, hij hoort hun hulpgeschrei’, zegt het vierde couplet uit onze berijming van een andere koningspsalm, psalm 72, om te besluiten met de ontroerende woorden: ‘Hun bloed is kostbaar in zijn ogen. Hij draagt hen in zijn hart.’

Psalm 145 bezingt Gods koninklijke grootheid en goedheid. Gods grootheid, zegt de psalmist, is te zien in zijn machtige daden (vs. 3 t/m 6); daarbij zullen we in ieder geval moeten denken aan de uitredding van het verdrukte Israël uit het slavenhuis van Egypte. Gods goedheid blijkt uit zijn geduld met een volk dat ondanks zijn uitredding zich keer op keer tegen Hem keert, maar bij betoond berouw toch weer in genade wordt aangenomen (vs. 7 t/m 9).
Voor ons, die de psalm lezen in het licht van het Nieuwe Testament, kan Gods koninklijke grootheid niet los worden gedacht van het indrukwekkende wonder van Jezus’ opwekking uit de dood, en Gods koninklijke goedheid niet los van zijn barmhartigheid zoals ons betoond in Jezus’ verzoenend sterven. Die beide, Jezus’ dood en opstanding, vormen het sterke fundament waarop het komend Koninkrijk rust dat Jezus ons aankondigde (Mat. 4:17), het Koninkrijk waarvan Hij reeds de eerste tekens oprichtte in de vergeving van zondaars, de genezing van zieken, de bevrijding van gebondenen, de spijziging van hongerigen en de opwekking van te vroeg gestorvenen.

God is Koning. Hij ziet in koninklijke grootheid en goedheid om naar wie onderliggen, wie verdrukt zijn, wie het moeilijk hebben – in een brede zin van het woord. Hij ondersteunt, zegt de psalmist, wie vallen, richt gebogenen op, geeft voedsel aan wie dat nodig hebben (vs. 14v). De dichter ziet het om zich heen gebeuren. Voor hem lijkt het koningschap van God reeds overal merkbaar.
Het Nieuwe Testament is daarin terughoudender: sinds Jezus’ optreden komt Gods koninklijke grootheid en goedheid ons zeker zeer krachtig nabij, ja ervaren wij reeds de eerste tekens daarvan, maar tot de dag van Jezus’ wederkomst blijft er nog leed, blijft er nog nood, blijft er nog worsteling die ons doet uitroepen: ‘Uw Koninkrijk kome!’

Psalm 145 bepaalt ons bij wat er reeds is: dat God zijn koninklijke zorg doet ervaren aan wie in hun nood opzien naar Hem en het van Hem verwachten. Hij is reeds nabij, zegt het 18e vers, dicht bij eenieder die Hem oprecht aanroept.
Priester en kerkmusicus Jan Valkestijn (1928-2017) heeft dit 18e vers van Psalm 145 ooit op muziek gezet, als keervers bij de op anglicaanse wijze te zingen onberijmde psalm. We vinden zijn keervers in ons nieuwe liedboek als lied 145b. Soms wordt het tijdens een viering in koorbewerking gezongen als herhaalde responsie na de voorbeden. Telkens wanneer ik dit ‘Dichtbij is God voor wie Hem roepen’ meerstemmig hoor zingen volgend op de aan God voorgelegde nood, raakt het me diep. Zo is de God die ik in Jezus Christus heb mogen leren kennen. Hij gaat met ons mee, door de nood van het leven heen, op weg naar zijn Koninkrijk.
Ja, er is reden om Hem te loven, zijn koninklijke grootheid en goedheid, van A t/m Z.

Ds. Harmen de Vries, 30 juni 2020