Psalm 150

MET PSALMEN DE CRISIS DOOR

Ds. Werner Pieterse


De laatste psalm sluit het boek van de psalmen af met een klaterende lofzang. Het is een lied, een gedicht op het ritme van het woord ‘halleluja.’ Geleerden zeggen dat het woord halleluja teruggaat op de oude talen uit Mesopotamië. Anderen wijzen op het verband met het werkwoord ‘glanzen’, ‘stralen’ ‘aan de horizon verschijnen’. Misschien is de oorsprong wel heel simpel. Welke taal zingt geen lala, lala, lala in de vrolijkste liederen.

‘Halleloe-ja’,  looft (halleloe) de Heer (ja – afkorting van de Godsnaam), is het eerste en laatste woord van de laatste psalm. Daartussen klinkt tien keer looft – (halleloe), om af te sluiten met een laatste ‘halleloe-ja’.

We raken niet over de oorsprong en het auteurschap van deze antieke liederen uitgedacht. Maar voorbij die raadsels ligt het wonder: er moet iemand geweest zijn die op een moment in de geschiedenis wist. Het liederenboek móet afsluiten met een lofzang. Na alle emotie, van de grootste vreugde tot de diepste eenzaamheid, de verloren hoop en de hervonden moed, het verdriet, de angst en geloof tegen de klippen op. Na alles wat we hebben gezongen in dagen van feest en rouw. Tot slot nog éen lied. Halleluja. Als een afsluiting van een heel leven.

Ik ben net oud genoeg om een juf te hebben gehad, die de dag op de ‘Geref. basisschool ‘Stromenwijk’  opende met een psalm. Klas twee. Juf Goedbloed. Met een mondorgeltje, een vreemd instrument dat ik nooit tevoren had gezien, (was dat de cimbel???),  ging ze voor in het zingen van deze psalm uit het nieuwe rode liedboek dat ik kende van de zondagsschool. We schrijven 1978. Ik denk niet dat ik iets van de zin die Martinus Nijhoff in de berijmde versie toevoegde ‘laat uw maat de maatslag zijn/ van Gods ongemeten wezen’ begreep. Maar dat gaf niet. Ik begreep dat het om iets groters ging, en dat wij met ons zingen en het mondorgel ons daarmee verbonden wisten. Wat wil Nijhoff of de psalmist meer zeggen dan dat? Halverwege klas twee ging juf Goedbloed met pensioen. De nieuwe juf zong geen psalmen meer, de meester van klas drie ook niet. Zij kenden ‘modernere liedjes’.

Ook de nieuwe Bijbelvertaling en het nieuwste liedboek dachten aan modernere tijden toen ze van ‘looft’  maar ‘loof’ maakten. Toch gebeurde daarmee iets beslissends. De lofzang werd ineens een individueel bevel. Loof! Passend in de moderne individualistische tijd, maar toch. Kan het wel. In je eentje God loven en prijzen. Hou je dat vol? De Psalmist had dat niet voor mogelijk gehouden, vermoed ik. Hij schreef zijn opzwepend lied, voor de volkeren, voor de gemeente die over het eigen, individuele geaarzel en gepoog, verdriet en vreugde heenzingen over dat wat allen draagt.

Zo zingt psalm 150 ons, net als andere psalmen, door de tijden heen. Omdat hij aan het slot van het boek staat, vat hij de tijden ook samen met een lofzang, die hij afsluit met het woord dat heel de schrift draagt: de Godsnaam. ‘JHWH’, Heer, Aanwezige, Die-er-zijn-zal. Omdat we willen zingen. Dit keer niet de onuitgesproken naam, maar de afkorting, twee letters. Halleloe (looft) de Heer (ja)

‘Aanwezige’  U die er bent door al die liederen heen, u loven en prijzen wij, als de zon die opgaat, straalt over ons leven. In goede en kwade dagen.
‘Welzalig de mens die met Hem wandelt’
(Psalm 1).

Ds. Werner Pieterse, 2 juni 2020



Psalmen op het doek – Corrieke Barth